21
Roy Taylor kon vooral niet tegen het ogenschijnlijke gebrek aan haast dat de mensen hier aan de dag legden. Het werkte op zijn zenuwen en hij raakte er geïrriteerd door. Er was zoveel werk te doen, terwijl zijn collega’s hier net deden alsof ze alle tijd van de wereld hadden. Als hij op eigen terrein was geweest, zou hij de hele boel bij elkaar hebben geschreeuwd en er wel voor hebben gezorgd dat iedereen flink doorwerkte. Hij voelde zich altijd beter als hij stoom had afgeblazen. Maar hier moest hij zich inhouden en dat stelde zijn geduld alleen nog maar meer op de proef.
Hij kwam een kwartier voor de afgesproken tijd in Biddista aan, maar toch ergerde hij zich aan het feit dat Perez er nog niet was. Het lint bij de schuur was weggehaald, zodat iedereen er nu weer in en uit kon om spullen te pakken om te gaan vissen. Terwijl Taylor op Perez stond te wachten, bedacht hij dat vissen een ware marteling voor hem zou zijn. Daar zat je dan op zee in een klein bootje. Je kon geen kant op. Je moest de hele tijd rustig blijven zitten. Ongetwijfeld zou hij al zeeziek worden zodra ze het water op gingen. Hij wist dat het niets voor hem was. Waarschijnlijk zou hij van verveling overboord springen. Ineens merkte hij dat de auto van Perez naast hem stond. Vijf minuten voor de afgesproken tijd. Even voelde hij een zekere teleurstelling, alsof hij Perez graag iets kwalijk had willen nemen, zonder daar verder lucht aan te geven. Nu moest hij zo aardig tegen Perez doen dat het bijna niet op te brengen was.
Ze gingen even op het lage muurtje langs de weg zitten.
‘Ben je nog iets te weten gekomen?’ Weer hoopte Taylor, bijna op het perverse af, dat Perez zijn vraag negatief zou beantwoorden. Elk gesprek vatte hij op als een concurrentiestrijd, en hij wilde altijd winnen, zelfs in deze omstandigheden, nu hij beroepshalve met anderen moest samenwerken. Bij het laatste onderzoek op Shetland was Perez als winnaar uit de bus gekomen. Daar had Taylor een zekere wrok aan overgehouden, ook al zou hij dat nooit laten blijken. Hij had liever gezien dat het anders was gelopen. Hij had degene willen zijn die het onderzoek een beslissende wending had gegeven en de zaak had opgelost, de vreemdeling die ten tonele verscheen om het stadje van alle onheil te bevrijden, zoals in de cowboyfilms die hij in zijn jeugd op tv had gezien. Hij wist dat het een beetje zielig en kinderachtig van hem was, maar hij kon er niets aan doen. Het feit dat zijn capaciteiten in brede kring werden onderkend, hielp wel, maar toch zag hij elke zaak als een persoonlijke uitdaging. Telkens weer voelde hij de drang zich te moeten bewijzen.
‘Een paar dingetjes,’ zei Perez.
‘Mooi,’ zei Taylor. Hij knikte heftig om te laten zien hoe blij hij was. ‘Geweldig.’
‘Ik heb een getuige gevonden die gezien meent te hebben dat het slachtoffer hier door iemand met de auto werd afgezet. Ik heb Sandy de opdracht gegeven na te gaan wie dat geweest zou kunnen zijn. Diezelfde vrouw zegt dat het masker dat het slachtoffer droeg, mogelijk in Middleton op een Sunday Tea is gekocht.’
‘Sunday Tea?’
Perez dacht even na. ‘Het Engelse equivalent is denk ik een rommelmarkt voor een goed doel.’
‘Aan dat soort dingen doen we niet veel in Liverpool.’ Taylor wist niet goed waar hij zich minder op zijn gemak voelde: hier, kilometers van alles af, door zee omgeven, of in een Engels dorpje, compleet met pastorie, oude vrijsters op de fiets en een plantsoen met een vijver. Eigenlijk dacht hij dat hij zich nergens thuis voelde. Misschien moest hij toch maar naar Liverpool teruggaan. Eerst een lang weekend, om te kijken of dat beviel. Hij wist niet of hij eraan toe was er weer permanent te gaan wonen.
‘Hoe wil je het vandaag aanpakken?’ vroeg hij. Dat moest hij wel vragen. Hij mocht dan wel de baas zijn, maar dit was en bleef Perez’ feestje. Dit was zijn territorium. Bovendien maakte het nu niet uit met wie ze het eerst gingen praten. Hij wilde alleen maar dat ze nu eindelijk eens iets gingen doen.
Toen Perez niet meteen antwoord gaf, hakte Taylor de knoop door. Hij kon er niets aan doen. ‘Laten we eerst maar op bezoek gaan bij die kunstenares, Bella Sinclair.’ Uit wat hij inmiddels over de zaak wist, had hij geconcludeerd dat zij een centrale rol speelde, als een dikke spin in haar web. Het slachtoffer was vlak voor zijn dood nog op haar openingsfeest geweest. Op de een of andere manier was hij betrokken geraakt bij een soort campagne om mensen te ontmoedigen ernaartoe te gaan. Het ging er bij Taylor niet in dat ze de man helemaal niet kende.
Hij keek Perez aan en wachtte op een reactie, die hopelijk instemmend zou zijn. Dat verwachtte hij altijd van zijn eigen collega’s. Goed idee, chef. Maar bij Perez wist je nooit wat er in hem omging.
Uiteindelijk keek de Shetlander op zijn horloge. Hij glimlachte. ‘Waarom ook niet?’ zei hij. ‘Ze zal nu langzamerhand wel zijn opgestaan. Als je nog een uurtje wacht, heb je kans dat die jongen ook wakker is.’
Als Taylor in zijn eentje was geweest, zou hij de auto hebben gepakt omdat dat sneller ging, maar Perez was al te voet vertrokken, zodat hij maar achter zijn collega aanliep. In traag tempo gaf Perez commentaar.
‘Dit is het postkantoor annex winkeltje. Het wordt gerund door Aggie Williamson, meisjesnaam Watt, die hier is geboren en getogen. Haar zoon Martin werkte tijdens de opening van de expositie in het Herring House. Zijn vrouw Dawn heeft het slachtoffer uit een auto zien stappen.’
Taylor luisterde aandachtig en probeerde de details in zijn geheugen op te slaan. Dit waren dingen die hij kon gebruiken als hij ook maar enigszins wilde doorgronden wat hier gaande was. Later zou hij aantekeningen maken, maar doordat hij zich moest concentreren om alle informatie te onthouden, kreeg hij het gevoel dat de mensen voor hem begonnen te leven. Hij wilde hen beter leren kennen dan zijn familie en vrienden. Ze moesten deel van zijn leven gaan uitmaken. Perez was in het voordeel, omdat hij hen al aanvoelde.
De rondleiding ging verder. ‘Het huis aan het eind van het rijtje wordt gehuurd door een Engelse schrijver, ene Wilding. Peter Wilding. Hij was ook op het feestje. Ik heb hem inmiddels gesproken. Hij beweert niets te hebben gezien of gehoord, hoewel hij voortdurend uit het raam zit te kijken.’ Perez zweeg even.
‘Geloof je hem niet?’ vroeg Taylor.
‘Weet ik niet. Hij kwam een beetje raar over, vond ik. Misschien mag ik hem niet zo. Hij doet nogal opgefokt.’
‘Wat schrijft hij zoal?’
‘Fantasy, zegt hij.’
‘Verhaaltjes dus. Dingen die niet echt gebeurd zijn.’ Daar had Taylor nooit de lol van ingezien. Als hij iets las, was het een boek over geschiedenis of een biografie. Hij wilde er altijd iets van opsteken. Dan verdeed je je tijd in elk geval niet. Toen ze het huis passeerden, keek hij omhoog naar het raam en zag hij het gezicht en bovenlijf van een man die daar zat, een donkere, knappe verschijning als je op mager en chagrijnig viel. Hij zat achter zijn bureau, met zijn gezicht naar het raam, keek niet naar buiten maar leek geheel in gedachten verzonken. Taylor merkte dat de schrijver hen niet had opgemerkt. Niet echt een bruikbare getuige dus. Hij vroeg zich af of Perez dat ook vond en draaide zich naar hem om. Maar Perez keek de andere kant op, in de richting van de zee.
‘Dat is de boot van Kenny Thomson,’ zei hij. ‘Als je hem nog had willen spreken, kun je dat voorlopig wel vergeten.’
Taylor was zeer onder de indruk toen hij bij het huis van Bella Sinclair kwam. Hij probeerde zich nooit te laten imponeren door lieden die lieten merken over veel geld te beschikken, maakte zichzelf wijs dat hij daar lak aan had, maar diep vanbinnen was hij stikjaloers. Het huis en het uitzicht waren zeer aan hem besteed. Soms keek hij zelfs naar televisieprogramma’s over huizen. Niet van die bedroevend slechte, over verbouwingen, die het altijd moesten hebben van een smakeloze inrichting en goedkope oplossingen, waarbij de zelfgemaakte meubels het nog geen drie dagen zouden houden. Hij genoot van programma’s over grootse bouwprojecten, de kasteeltjes in Frankrijk die liefdevol werden gerestaureerd, de molens en pakhuizen die werden omgetoverd tot fantastische appartementen. Als hij ooit naar Liverpool terugging, zou hij graag in een van die rijtjeshuizen in de buurt van de kathedralen gaan wonen, in de wijk Toxteth. Daar waren ooit rellen uitgebroken, maar ook toen al was hij zeer gecharmeerd van de straatjes en steegjes.
Nadat Perez had aangebeld, moesten ze een tijdje wachten. Perez stond met zijn handen in zijn zakken, een beetje als een zoutzak. Taylor rechtte bewust zijn rug. Het zou hem niets verbazen als er een bediende in huis zou rondlopen, maar toen de deur openging, zag hij meteen dat hij oog in oog stond met de vrouw des huizes. Ze straalde een flair uit die goed paste bij dit huis.
‘Jimmy,’ zei ze. ‘Wat moet je nu weer? Ik wilde net aan het werk gaan.’ Ze droeg een spijkerbroek en een ruimzittend, blauw schort, dat onder de verfspetters zat, en daarop een dikke zilveren halsketting en bijpassende oorbellen.
Perez gaf niet onmiddellijk antwoord. Taylor voelde aan dat Perez haar niet mocht, maar snapte niet waaruit dat bleek, want Perez deed hyperbeleefd.
‘Dit is Roy Taylor uit Inverness,’ zei hij. ‘Hij leidt het onderzoek.’
Ze richtte haar blik op Taylor en keek naar hem zoals kinderen naar extreem dikke mensen kunnen kijken, of naar mensen met een geestelijke of lichamelijke beperking: met een open blik waar tegelijkertijd een grote nieuwsgierigheid in schuilt.
‘Kom maar mee naar mijn atelier. We kunnen wel babbelen terwijl ik het doek prepareer.’
Het atelier bevond zich in een van de slaapkamers in een hoek van het pand. Het was geen grote, lichte ruimte zoals Taylor had verwacht, maar stond tamelijk volgepropt, en het bevatte twee ramen. Een daarvan keek uit op het noorden, naar de heuvel, en het andere lag op het westen, met uitzicht op zee. In het atelier stond een hoge Victoriaanse ladekast die bijna tot aan het plafond reikte. In een van de onderste laatjes, dat half openstond, lag een stapel wit papier. Tegen een muur stond een ongebruikte ezel en aan een andere muur hing een roestvrijstalen wasbak, die zo te zien net nieuw was. Bella deed theatraal alsof ze voorbereidingen trof om aan het werk te gaan, maar Taylor vond het niet overtuigend overkomen. Ze wilde hen imponeren, laten voelen dat haar tijd uiterst kostbaar was, maar eigenlijk brandde ze van nieuwsgierigheid om te weten wat de reden van hun bezoek was.
‘Is er nog nieuws?’ vroeg ze. ‘Weten jullie al wie die arme drommel is?’
De enige plek om te zitten was een Shetlandse stoel, gemaakt van wrakhout, met een ruwe lade die onder de zitting was aangebracht. Op de stoel lag een zwart-witte kat. Ze bleven dus maar staan, waardoor het gesprek moeizaam op gang kwam, en spraken gehaast, alsof ze elkaar op straat waren tegengekomen en ieder weer door moest.
‘We denken dat hij degene is die briefjes heeft staan uitdelen waarop stond dat uw expositie niet doorging,’ zei Taylor. ‘Wat me een vreemde bezigheid lijkt voor iemand die hier verder niets te zoeken heeft.’
Bella keek hem met dezelfde nieuwsgierige blik aan.
‘Ik heb al tegen Jimmy gezegd dat ik hem niet kende.’
‘Waarom zou hij dan zoiets doen?’ Taylor liet zich niet uit het veld slaan. ‘Het lijkt wel alsof hij wrok koesterde.’
‘Als hij al wrok koesterde, had dat hoogstwaarschijnlijk niets met mij te maken.’
‘Hoe bedoelt u?’
‘Ik was niet de enige die exposeerde. Het was een gezamenlijk project met Fran Hunter, een nieuwe kunstenares.’ Taylor merkte dat ze Perez nu niet aankeek. Dat deed ze opzettelijk.
Bella ging verder. ‘Fran is een Engelse. En die man kwam blijkbaar ook uit Engeland. Het is dus aannemelijker dat hij haar kende, in plaats van mij.’
Perez mengde zich in het gesprek. ‘Heeft Fran gezegd dat ze hem herkende?’
‘Ik weet niet eens of ze hem wel heeft opgemerkt. Ze had het veel te druk met die Peter Wilding.’
Er viel een ongemakkelijke stilte, die Taylor niet goed kon plaatsen. Hield Perez iets voor hem achter?
‘Is Roddy misschien ook thuis?’ vroeg Perez. ‘Ik denk dat inspecteur Taylor hem ook graag even wil spreken.’
‘Roddy gaat vandaag weg,’ zei ze. ‘Hij zou hier maar heel even blijven. Hij moet volgende week in Australië optreden.’
‘Dan zul je hem wel missen.’
Taylor vroeg zich af of Perez meende wat hij zei. Het klonk bijna spottend.
Bella reageerde meteen. ‘Zeker. En ik weet niet wanneer hij terugkomt. Hij lijkt zich hier steeds minder thuis te voelen. Misschien is het gemakkelijker voor hem om zich Shetlander te voelen als hij buiten de eilanden vertoeft.’
‘Waar kunnen we hem vinden?’ vroeg Perez.
‘Hij was net zijn koffers aan het pakken, maar volgens mij heb ik hem naar buiten horen gaan.’ Ze zweeg even. ‘Waarschijnlijk is hij op de begraafplaats. Daar gaat hij soms naartoe, meestal vlak voordat hij weggaat, om zijn vader gedag te zeggen.’